Kinderbedtijd. De regen kletterde tegen de ramen. Op de kamer van het kind fladderde iets uit het gordijn. Een vlinder.
Fladder fladder fladder. Het was een kleine vos.
We keken ademloos hoe de kleine vos op de vloer van de overloop landde. Ik dacht: hoe leg ik dit uit?
Kinderen stellen vragen. Waar slaapt de trein? Wat is een buis? Wat is begrijpen? Ik pieker me suf over de antwoorden: hoe leg ik dat nou uit aan een drie-jarige? En vaak kijkt hij me niet begrijpend aan. Waar heeft ze het toch over?
Daar kwam het al: “Wat komt de vlinder doehoen?”
Weet ik veel.
Voor mijn werk stel ik ook veel vragen.
Eerst schriftelijk, voor informatie om het script te schrijven. En dan als ik de camera aanzet. Wat doe je precies? Wat doe jij anders dan je concurrent? Waarom ben jij daar goed in? Wat bezielt je?
Negen van de tien keer heeft de persoon in kwestie gedacht: o, dat leg ik zo uit.
Sommigen dachten: dat doe ik wel even. En juist die lopen hopeloos vast. Omdat het hardop vertellen wat je bezielt niet zo makkelijk is. Op film telt elke 1/25ste seconde. Juist dan gaan mensen veel woorden gebruiken om iets te vertellen. In de veronderstelling dat meer woorden meer duidelijk maken.
Dus dan moet ik wel. Ik voel met er rot onder. Maar ik zeg het toch:
“dat is niet goed. Véél te genuanceerd. Doen we nog een keer.”
Dan lachen we even.
Ik maak er een geintje van, maar eigenlijk bedoel ik: dit gaat niemand onthouden.
Te lang, te veel, te veilig. En ik schaam me ook. Want het lijkt net of ik mensen dwing tot oppervlakkigheid. Tot dom doen. Zoals ik soms vond dat ik bij de televisie deed. Maar dat is het niet. Juist de mensen die op veilig spelen en daarom veel woorden en bijzinnen gebruiken, daar zap je bij weg.
Hoe moeilijk het echt is om kort van stof te zijn merkte ik pas toen ik mijn eigen filmpje opnam. Ik schreef er al eerder over. Pas na heel veel pogingen praatte ik mezelf niet meer vast.
Er zitten altijd tien vervelende minuten in opnames van een interview. Dat is als de persoon in kwestie zich realiseert dat het hardop uitspreken wat je doet en wat je wil best eng is. En dat het ook niet te vermijden is.
Hoe vaker ik dit meemaak, hoe korter van stof ik over mezelf word.
Over wat ik doe en voor wie, en waarom. Maar dat heeft een tijd geduurd. En nu snap ik ook hoe ik iets aan mijn kind moet uitleggen. Kort en duidelijk. En als het niet helemaal klopt: jammer dan.
“Die vlinder komt bij ons op bezoek”, legde ik uit.
“Om even uit te rusten. Misschien komt ze bij ons wonen. Tot de zomer”. “Gaat de vlinder nu slapen?” “Dat weet ik niet. Maar jij wel. Morgen kijken we of de vlinder er nog zit.”
Nu kan ik die vlinder dus nergens meer vinden. Ik heb gezocht en gezocht. Hoe leg ik dat nu weer uit?
Kort, dus.